Het Europese recht is niet meer weg te denken uit het nationale bestuursrecht. Dit geldt ook voor de Europese algemene rechtsbeginselen. In dit werk staat de Europeanisering van het vertrouwensbeginsel centraal. Bestuursoverheden wekken regelmatig al dan niet gerechtvaardigde verwachtingen bij de burgers door bestuursregelgeving, beschikkingen, toezeggingen, inlichtingen, beleidsregels, vaste praktijk of gedoogbeleid. Gerechtvaardigde verwachtingen moeten onder bepaalde voorwaarden voor zover mogelijk worden gehonoreerd. Het vertrouwensbeginsel is in de Europese rechtsorde erkend. Ook bepaalde lidstaten kennen een vertrouwensbeginsel, zoals Nederland en België, andere (nog) niet, zoals Frankrijk. Dit werk heeft een tweeledige opzet: enerzijds worden de verschillen en gelijkenissen van de vertrouwensbeginselen of equivalenten daarvan in Europa, Nederland, Frankrijk en België blootgelegd aan de hand van casuïstiek. Anderzijds wordt bestudeerd wat de concrete impact, doorwerking en mogelijke spillover is van het Europese vertrouwensbeginsel ten aanzien van de nationale beginselen of equivalenten. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een onderzoek naar het spanningsveld tussen het Europese en nationale vertrouwensbeginsel bij terugvordering van Europese subsidies en staatssteun.
Enkele van de vragen waarop in dit werk getracht wordt een antwoord te geven, zijn: bestaat er een gemeenschappelijk vertrouwensbeginsel of is een dergelijk beginsel in ontwikkeling in het licht van de vorming van een ius commune? Houdt Frankrijk de afwezigheid van een nationaal vertrouwensbeginsel vol onder druk van het Europese recht? Volgen de bestudeerde lidstaten de rechtspraak van de Europese rechters betreffende de dwingende toepassing van het Europese vertrouwensbeginsel consequent? Laat Europa nog ruimte voor de toepassing van een nationaal vertrouwensbeginsel dat een ruimere rechtsbescherming biedt? Heeft het Europese vertrouwensbeginsel een voortrekkersrol in een geïntegreerde samengestelde rechtsorde? Hoe kan de harmonisering van een vertrouwensbeginsel worden gestimuleerd?
Het Europese recht is niet meer weg te denken uit het nationale bestuursrecht. Dit geldt ook voor de Europese algemene rechtsbeginselen. In dit werk staat de Europeanisering van het vertrouwensbeginsel centraal. Bestuursoverheden wekken regelmatig al dan niet gerechtvaardigde verwachtingen bij de burgers door bestuursregelgeving, beschikkingen, toezeggingen, inlichtingen, beleidsregels, vaste praktijk of gedoogbeleid. Gerechtvaardigde verwachtingen moeten onder bepaalde voorwaarden voor zover mogelijk worden gehonoreerd. Het vertrouwensbeginsel is in de Europese rechtsorde erkend. Ook bepaalde lidstaten kennen een vertrouwensbeginsel, zoals Nederland en België, andere (nog) niet, zoals Frankrijk. Dit werk heeft een tweeledige opzet: enerzijds worden de verschillen en gelijkenissen van de vertrouwensbeginselen of equivalenten daarvan in Europa, Nederland, Frankrijk en België blootgelegd aan de hand van casuïstiek. Anderzijds wordt bestudeerd wat de concrete impact, doorwerking en mogelijke spillover is van het Europese vertrouwensbeginsel ten aanzien van de nationale beginselen of equivalenten. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van een onderzoek naar het spanningsveld tussen het Europese en nationale vertrouwensbeginsel bij terugvordering van Europese subsidies en staatssteun.
Enkele van de vragen waarop in dit werk getracht wordt een antwoord te geven, zijn: bestaat er een gemeenschappelijk vertrouwensbeginsel of is een dergelijk beginsel in ontwikkeling in het licht van de vorming van een ius commune? Houdt Frankrijk de afwezigheid van een nationaal vertrouwensbeginsel vol onder druk van het Europese recht? Volgen de bestudeerde lidstaten de rechtspraak van de Europese rechters betreffende de dwingende toepassing van het Europese vertrouwensbeginsel consequent? Laat Europa nog ruimte voor de toepassing van een nationaal vertrouwensbeginsel dat een ruimere rechtsbescherming biedt? Heeft het Europese vertrouwensbeginsel een voortrekkersrol in een geïntegreerde samengestelde rechtsorde? Hoe kan de harmonisering van een vertrouwensbeginsel worden gestimuleerd?