Dit boek bevat zestien opstellen die de auteurs de afgelopen vijfentwintig jaar op het terrein van de Nederlandse arbeidsrechtgeschiedenis hebben geschreven. Het arbeidsrecht kent een rijk verleden, vol met thema’s waarvan de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie tot op heden nog onvoldoende is onderkend of belicht, vol met rechtsgeleerde schrijvers wier bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied nagenoeg vergeten is of onvoldoende ingezien. De opstellen in dit boek vullen deze leemten (deels) op.
Aan de orde komen relatief onbekende onderwerpen als de tijdschriften die hun stempel op de ontwikkeling van het arbeidsrecht hebben gedrukt (het Sociaal Weekblad en de RBA), de inhoud van de cao’s in het interbellum, het ‘arbeidsrechtelijke’ onderwijs dat vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw aan de universiteiten werd verzorgd, de invloed van het Romeinse recht op het moderne arbeidsovereenkomstenrecht, de rol van de kantonrechter die sedert lang bevoegd is (onder meer) geschillen op het terrein van het arbeidsrecht te beslechten.
De invloed van rechtsgeleerde auteurs op de ontwikkeling van het vakgebied blijkt enerzijds uit opstellen waarin enkele coryfeeën (H.L. Drucker, E.M. Meijers, M.G. Levenbach) worden geportretteerd en anderzijds uit het hele boek waarin de auteurs bewust op inmiddels vergeten personen wijzen die ieder op zichzelf via hun publicaties een schakeltje zijn geweest in de lange keten die heeft geleid tot het arbeidsrecht anno 2013.
Dit boek bevat zestien opstellen die de auteurs de afgelopen vijfentwintig jaar op het terrein van de Nederlandse arbeidsrechtgeschiedenis hebben geschreven. Het arbeidsrecht kent een rijk verleden, vol met thema’s waarvan de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie tot op heden nog onvoldoende is onderkend of belicht, vol met rechtsgeleerde schrijvers wier bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied nagenoeg vergeten is of onvoldoende ingezien. De opstellen in dit boek vullen deze leemten (deels) op.
Aan de orde komen relatief onbekende onderwerpen als de tijdschriften die hun stempel op de ontwikkeling van het arbeidsrecht hebben gedrukt (het Sociaal Weekblad en de RBA), de inhoud van de cao’s in het interbellum, het ‘arbeidsrechtelijke’ onderwijs dat vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw aan de universiteiten werd verzorgd, de invloed van het Romeinse recht op het moderne arbeidsovereenkomstenrecht, de rol van de kantonrechter die sedert lang bevoegd is (onder meer) geschillen op het terrein van het arbeidsrecht te beslechten.
De invloed van rechtsgeleerde auteurs op de ontwikkeling van het vakgebied blijkt enerzijds uit opstellen waarin enkele coryfeeën (H.L. Drucker, E.M. Meijers, M.G. Levenbach) worden geportretteerd en anderzijds uit het hele boek waarin de auteurs bewust op inmiddels vergeten personen wijzen die ieder op zichzelf via hun publicaties een schakeltje zijn geweest in de lange keten die heeft geleid tot het arbeidsrecht anno 2013.