De vermogensrechtelijke positie van de gebruiker van software is al geruime tijd omstreden in binnen- en buitenland. In dit boek wordt als uitgangspunt genomen dat verkrijging van software zich niet meer laat vergelijken met de traditionele verkrijging van een stoffelijk exemplaar van een auteursrechtelijk beschermd werk. De verkrijger van software heeft na de invoering van de Europese softwarerichtlijn op zijn minst een auteursrechtelijke licentie nodig om rechtmatig van zijn software gebruik te mogen maken. In dezelfde richtlijn wordt ten behoeve van de verkrijger voorzien in minimumrechten en een uitputtingsregel. Deze juridische stand van zaken maakt de vraag naar de juridische kwalificatie van de softwarebetrekkingen tussen de auteur, de verkrijger en derden vanuit vermogensrechtelijk oogpunt bijzonder interessant.
Dit uitgangspunt is de opmaat voor zes beschouwingen die eerder als wetenschappelijk artikel zijn verschenen en die in deze uitgave als hoofdstuk drie tot en met acht zijn gebundeld. Vanuit auteursrechtelijk perspectief wordt de vraag gesteld in hoeverre de auteur het gebruik en de verdere verhandeling van de software contractueel kan reguleren, mede gezien de zogenoemde uitputtingsregel. Vanuit verbintenisrechtelijk perspectief wordt de kwalificatie van de aanschaf van software als een koopovereenkomst onderzocht, alsmede de mogelijkheid om de software via een ‘reseller’ te distribueren. Vanuit goederenrechtelijk perspectief wordt de aandacht gericht op de positie van de verkrijger bij de overdracht van het auteursrecht op de software en het faillissement van de licentiegever. Ook wordt vanuit goederenrechtelijk perspectief stilgestaan bij de kwalificatie van het downloaden van digitale bestanden als eigendomsverkrijging, als ook de betekenis van het eigendomsrecht op stoffelijke zaken gezien de digitalisering van informatieproducten. In de slotbeschouwing wordt ingegaan op recente ontwikkelingen, zoals de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU inzake Usedsoft/Oracle.
De vermogensrechtelijke positie van de gebruiker van software is al geruime tijd omstreden in binnen- en buitenland. In dit boek wordt als uitgangspunt genomen dat verkrijging van software zich niet meer laat vergelijken met de traditionele verkrijging van een stoffelijk exemplaar van een auteursrechtelijk beschermd werk. De verkrijger van software heeft na de invoering van de Europese softwarerichtlijn op zijn minst een auteursrechtelijke licentie nodig om rechtmatig van zijn software gebruik te mogen maken. In dezelfde richtlijn wordt ten behoeve van de verkrijger voorzien in minimumrechten en een uitputtingsregel. Deze juridische stand van zaken maakt de vraag naar de juridische kwalificatie van de softwarebetrekkingen tussen de auteur, de verkrijger en derden vanuit vermogensrechtelijk oogpunt bijzonder interessant.
Dit uitgangspunt is de opmaat voor zes beschouwingen die eerder als wetenschappelijk artikel zijn verschenen en die in deze uitgave als hoofdstuk drie tot en met acht zijn gebundeld. Vanuit auteursrechtelijk perspectief wordt de vraag gesteld in hoeverre de auteur het gebruik en de verdere verhandeling van de software contractueel kan reguleren, mede gezien de zogenoemde uitputtingsregel. Vanuit verbintenisrechtelijk perspectief wordt de kwalificatie van de aanschaf van software als een koopovereenkomst onderzocht, alsmede de mogelijkheid om de software via een ‘reseller’ te distribueren. Vanuit goederenrechtelijk perspectief wordt de aandacht gericht op de positie van de verkrijger bij de overdracht van het auteursrecht op de software en het faillissement van de licentiegever. Ook wordt vanuit goederenrechtelijk perspectief stilgestaan bij de kwalificatie van het downloaden van digitale bestanden als eigendomsverkrijging, als ook de betekenis van het eigendomsrecht op stoffelijke zaken gezien de digitalisering van informatieproducten. In de slotbeschouwing wordt ingegaan op recente ontwikkelingen, zoals de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU inzake Usedsoft/Oracle.