Het Wetboek van Strafrecht kent een regeling waarin wordt bepaald welke straf maximaal kan worden opgelegd in geval van samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd. Deze regeling is de laatste jaren meer in de belangstelling komen te staan. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aangekondigd onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop te laten uitvoeren. Het onderhavige rapport, dat medewerkers van de afdeling Straf- en strafprocesrecht van de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC hebben uitgevoerd, vormt het resultaat van dit onderzoek.
In het onderzoek staat de vraag centraal of de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop nog toereikend is gelet op de huidige opvattingen binnen de dogmatiek, jurisprudentie en rechtspraktijk over de toepassing van meerdaadse samenloop bij de straftoemeting. Bij de beantwoording van de vraag is gekozen voor een beschrijving van het gevonden materiaal, maar ook voor het samenbrengen van bevindingen op een niveau dat de leerstelligheid en praktijk overstijgt. Waar mogelijk is ervoor gekozen aan te geven hoe wordt gedacht over doel, grondslag, karakter, strekking en functie van (de wettelijke regeling van) meerdaadse samenloop.
Het onderzoek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt ingegaan op het ontstaan en de ontwikkeling van de wettelijke regeling. De wetsgeschiedenis, de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en strafrechtswetenschappelijke verhandelingen over meerdaadse samenloop komen in dit deel aan bod. In het tweede deel wordt verslag gedaan van onderzoek naar feitenrechtspraak en van gesprekken die zijn gevoerd met leden van de staande en zittende magistratuur en de strafrechtadvocatuur. Het derde deel bestaat uit een beperkt rechtsvergelijkend onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop in enkele ons omringende landen. Het rapport wordt afgesloten met enkele bevindingen en vier aanbevelingen voor de wetgever en de strafrechtspraktijk.
Het Wetboek van Strafrecht kent een regeling waarin wordt bepaald welke straf maximaal kan worden opgelegd in geval van samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd. Deze regeling is de laatste jaren meer in de belangstelling komen te staan. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aangekondigd onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop te laten uitvoeren. Het onderhavige rapport, dat medewerkers van de afdeling Straf- en strafprocesrecht van de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC hebben uitgevoerd, vormt het resultaat van dit onderzoek.
In het onderzoek staat de vraag centraal of de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop nog toereikend is gelet op de huidige opvattingen binnen de dogmatiek, jurisprudentie en rechtspraktijk over de toepassing van meerdaadse samenloop bij de straftoemeting. Bij de beantwoording van de vraag is gekozen voor een beschrijving van het gevonden materiaal, maar ook voor het samenbrengen van bevindingen op een niveau dat de leerstelligheid en praktijk overstijgt. Waar mogelijk is ervoor gekozen aan te geven hoe wordt gedacht over doel, grondslag, karakter, strekking en functie van (de wettelijke regeling van) meerdaadse samenloop.
Het onderzoek bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt ingegaan op het ontstaan en de ontwikkeling van de wettelijke regeling. De wetsgeschiedenis, de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en strafrechtswetenschappelijke verhandelingen over meerdaadse samenloop komen in dit deel aan bod. In het tweede deel wordt verslag gedaan van onderzoek naar feitenrechtspraak en van gesprekken die zijn gevoerd met leden van de staande en zittende magistratuur en de strafrechtadvocatuur. Het derde deel bestaat uit een beperkt rechtsvergelijkend onderzoek naar de wettelijke regeling van meerdaadse samenloop in enkele ons omringende landen. Het rapport wordt afgesloten met enkele bevindingen en vier aanbevelingen voor de wetgever en de strafrechtspraktijk.